De jaren tussen de 25 en 30 zijn gevaarlijk voor popsterren. Veel kan er verkeerd gaan, drank, drugs, mentale problemen waar musici wel vaker tegenaan schuren. Voorbij die 30-streep gaat het vrijwel altijd goed tot de 50. Hartproblemen, waarbij de combinatie van drank & drugs een even grote rol speelt als genetische weeffouten, komen in deze periode aan het licht.
Robert Palmer is het schoolvoorbeeld van een foute man. In de clips die bij zijn songs werden gemaakt, of in de afbeeldingen op zijn albums presenteerde hij zich als relaxte jager op jong, vrouwelijk schoon. Tong in de wang, vol ironie.
Liedjes als Simply Irresistible en Addicted to Love bevestigden dat imago.
Een van zijn albums haalde mijn cassette-verzameling: Pride uit 1983. Het was zijn stem waarin naast blues en soul, altijd iets metaligs, afstandelijks in doorklonk en de elektro-begeleiding die me trok.
Rupert Hine speelde mee, een muzikant waarvan ik me altijd afvroeg of ik die nu goed vond – en waarop ik het antwoord nog steeds niet weet. De in 2020 overleden synthesizerbespeler was betrokken bij Canterbury-bands als Caravan en Camel. Interessant wat betreft geluidsbeeld maar verder – voor mij – te theatraal.
Het tweede album dat zijn weg vond naar mijn platenkast was Double Fun – met ironische foto van Palmer in zwembad met bikini’s op de badrand.
Als je met jonge oren luistert naar het door Free-bassist Andy Fraser geschreven Every Kinda People, valt de baspartij op van Bob Babbitt. Meanderend rond de melodie, funky accentuerend, perfect. Babbitt was een van Motowns Funk Brothers, en speelde bijvoorbeeld op Inner City Blues van Marvin Gaye. Wie de twee baspartijen vergelijkt, hoort het meteen.
Robert Palmer - Every Kinda People
Marvin Gaye - Inner City Blues
Pas onlangs kocht ik Palmers debuutalbum Sneaking Sally Through the Alley. Bij het laatste nummer van kant B1, een wat kabbelende funky jam, zat ik op 2:55 rechtop bij een fill. Hé, wie is de drummer? Aha, Bernard Purdie!
Robert Palmer - Through It All There’s You
Ik schrok eerder op bij drumwerk van Purdie. Dinsdag 20 maart 2007. Bij Soul Sides haalde ik een nummer op van Jimmy Hammond Smith. Soul Talk van het gelijknamige bij Prestige in 1969 verschenen album. Het is inderdaad een soulvol gesprek. Wally Richardson speelt een fijn gitaartje, Rusty Bryant tettert leuk mee, Johnny Smith laat niet voor niets horen dat Hammond zijn middle name is, maar het is Purdie die de conversatie onder vuur zet door vanaf een minuut of 3:00 steeds heftiger op zijn snare en bekkens te meppen. Zijn solo op 6:50 klinkt echt verhit, voorzichtig gesus van de band negeert hij volkomen om pas in de laatste minuut een beetje tot bedaren te komen.
Jimmy Hammond Smith - Soul Talk
Palmer wist wel met wie hij wilde werken, maar veel musici wilde ook met hem samenwerken. Hij speelde percussie en gitaar op Remain in Light van de Talking Heads. In datzelfde jaar speelde Heads-drummer Chris Frantz mee op Clues (1980).
Robert Palmer - Looking For Clues
Hij had ook een goede neus voor liedjes van anderen. Met de Kinks’ Your Really Got Me zat hij er naast en van Hüsker Dü had hij af moeten blijven, maar Can We Still Be Friends? (Secrets, 1979) maakte hij zich zo eigen dat je vergeet dat het origineel2 van Todd Rundgren is.
Robert Palmer - Can We Still Be Friends?
Todd Rundgren - Can We Still Be Friends
In 2003, op zijn 54e stierf Palmer door hartfalen, in een hotelkamer in Parijs. Alleen.
Na de 60 halen de meeste musici probleemloos de 80, en zijn vaak nog tot hoge leeftijd creatief en productief. Het was kettingroker Palmer niet gegeven.
noot 1. Op Through It All There’s You wordt de bas bespeeld door Gordon Edwards, die vaker met Purdie speelde, maar ook baste op Mind Games van Lennon. noot 2. Rundgren zette geen vraagteken achter de songtitel, hij wist dat vrienden zijn er niet meer in zat. Palmer, leunend op zijn charme, is wat hoopvoller.