Meer over Fleisher

Schumann

Deze zomer leerde ik dat een verhaal dat ik in mijn jeugd heb opgeslagen geen verzonnen geschiedenis was. Zo had ik het verhaal opgevat van de pianist die ’s nachts zijn vingers in een gespreide stand aan de muur ophing ten einde nog vlugger en beter te spelen. Het resultaat was een permanente kramp die het de pianist onmogelijk maakte nog te spelen. Ik had het gelezen als een waarschuwing voor het streven hoger te reiken dan menselijke beperkingen toestaan.

Het is het verhaal van Schumann, en het lijkt van alles te maken te hebben met dat van Leon Fleisher, de pianist waarover ik eerder schreef en die me de laatste dagen flink heeft bezig gehouden.

Terug naar deze zomer. Tijdens een door haar georganiseerde muziekweek in Frankrijk vertelde Olga Franssen over componist en pianist Robert Schumann die ter genezing van een probleem met zijn hand zijn vingers liet spreiden maar daarmee zijn kwaal verergerde. Niets geen fictie, waargebeurd en vermoedelijk tijdens een muziekles verteld en daarna door mij geromantiseerd.

Gisteren las ik dat Fleisher en Schumann door Oliver Sacks worden genoemd in Musicophilia, over verschillende stoornissen die verband houden met muziek. Dat boek had ik natuurlijk al lang moeten lezen maar deed ik nog niet. Sacks haalt een artikel aan waarin een Amerikaanse arts de hypothese opwerpt dat ook Schumann aan focale dystonie moet hebben geleden. Wat aannemelijk is gezien Schumanns drift om de beste pianist aller tijden te zijn en het vermoeden dat de aandoening ontstaat bij te veel uren maken aan het klavier.

Voor wie Sacks’ boek net als ik niet heeft gelezen, lees het prachtige einde van de ontmoeting tussen Fleisher en Sacks:

‘At the end of our visit, Fleisher agreed to play something on my piano, a beautiful old 1894 Bechstein concert grand that I had grown up with, my father’s piano. Fleisher sat at the piano and carefully, tenderly, stretched each finger in turn, and then, with arms and hands almost flat, he started to play. He played a piano transcription of Bach’s “Sheep May Safely Graze,” as arranged for piano by Egon Petri. Never in its 112 years, I thought, had this piano been played by such a master – I had the feeling that Fleisher had sized up the piano’s character and perhaps its idiosyncrasies within seconds, that he had matched his playing to the instrument, to bring out its greatest potential, its particularity. Fleisher seemed to distill the beauty, drop by drop, like an alchemist, into flowing notes of an almost unbearable beauty – and, after this, there was nothing more to be said.’

Het zal ongeveer zo hebben geklonken:

Gedraaid op:

← Ouder Nieuwer →