De opmerking van Joseph Kerman over de late stijl van Beethoven kreeg een onverwacht staartje toen ik het mooie artikel van Geoff Dyer las over Live at Temple University van Coltrane. Dit live album, de registratie van het laatste concert dat de misschien wel beroemdste saxofonist gaf, werd in 2014 uitgegeven op het Resonance label.
Met de titel Catastrophic Coltrane verwijst Geoff Dyer naar Adorno's essay over Beethoven. Het album zou getuigen van een complete artistieke en muzikale verwoesting. Coltrane en zijn band - overigens niet alle goed hoorbaar vanwege de opname met slechts een microfoon - kinken hyper intens, voeren solo's ondraaglijk ver door en lijken elke vorm van harmonie te mijden. Die compromisloze jacht naar klank zou te herleiden zijn tot de catastrofale eindfase zichtbaar in de carrière van veel genieën.
Goed, maar wat schreef Theodor Adorno nu precies in zijn Spätstil Beethovens-getitelde artikel, in 1937 gepubliceerd in het Praagse muziektijdschrift Der Auftakt?
Hij begint zijn essay met een omschrijving van het kenmerk van later werk van grote artiesten. Voor het gemak gebruik ik de Engelse vertaling van Susan Gillespie, het Duitse origineel kon ik zo snel niet vinden.
The maturity of the late works of significant artists does not resemble the kind one finds in fruit. They are, for the most part, not round, but furrowed, even ravaged.
Met deze vaststelling is Adorno het niet oneens:
They all lack the harmony that the classicist aesthetic is in the habit of demanding from works of art, and they show more traces of history than of growth.
Het gaat hem om de traditionele verklaring dat die gebrokenheid van later werk voortkomt uit de persoonlijkheid van het genie, die zich niet meer laat remmen en gebruikelijke vormen los laat om lijden uit te drukken. De volkomen vrije geest zorgt voor dissonanten.
Hij verbaast zich dat deze visie nooit ter discussie is komen te staan. Later werk van Beethoven drukt eerder sereniteit dan verwoesting uit. Om onder dat clichébeeld uit te komen zou de rol van conventionele vormen moeten worden onderzocht. Het gaat juist om deze verzameling afspraken die Beethoven in zijn latere werk volop gebruikt. De conventie wordt niet gesloopt, maar alles daarom heen:
His late work still remains process, but not as development; rather as a catching fire between the extremes, which no longer allow for any secure middle ground or harmony of spontaneity.
Zo komt Adorno uit op de door Dyer aangehaalde conclusie:
“In the history of art late works are the catastrophe”
Terug naar Dyer. Hij noemt de prachtige versie van Olé door Pharaoh Sanders. Een live opname uit 1982 verschenen op Heart is a Melody, met pianist William Henderson, bassist John Heard en drummer Idris Muhammad. Na een minuut of tien in het nummer lijkt Sanders uit frustratie omdat hij niet kan spelen wat hij in zijn hoofd heeft de sax uit zijn mond te rukken en schreeuwt hij het uit.
Dat Dyer de schreeuw van Sanders noemt is niet vreemd. Het optreden op Temple University is befaamd vanwege de passage in Leo waar Coltrane overgaat op een soort chanten, terwijl hij zichzelf op zijn borst slaat. Nog steeds een onderzoek naar nieuw geluid.
Sanders Olé-versie is intenser dan Coltrane's origineel, met name door het opzwepende drum en basswerk van Muhammad en Heard. Opmerkelijk, bij Coltrane spelen geen kleine jongens mee: Elvin Jones, Art Davis / Reggie Workman en een zekere George Lane - Eric Dolphy die vanwege een contractkwestie onder een pseudoniem mee fluit.
Coltrane baseerde zijn Olé op El vito, een uit de 16e eeuws Spaans lied. Het is de melodie die steeds door McCoy Tyner of John Heard wordt herhaald. Breed uitwaaierende akkoorden.
Er is ook een versie van Noah Howard, die wat minder stuwend is maar toch nog steeds zeer het beluisteren waard is. Melancholischer, Arabischer.
Opgenomen in 1975, met Mohammed Ali (broer van Rashied die weer met Coltrane speelde) op drums, Kent Carter op bass en Takashi Kako (Japanse pianist en componist die bij Olivier Messiaen studeerde) op piano.
Pharaoh Sanders' naam keert steeds terug in besprekingen van The Epic, het vrijwel unaniem laaiend besproken album van Kamasi Washington. Kamasi's stijl heeft wel iets van die van Sanders, intens en opzwepend. Het eerste nummer dat album omschreef ik zo:
Muzikale lagen die als dikke met olie ingewreven platen over elkaar glijden, als ruimteschepen zij aan zij, dan weer onder en boven elkaar schuivend. Brokken leisteen die steeds de een voor de ander uit de immense zwarte wand steken
Nou ja, het geeft een idee van wat ik hoorde.
En dit wil ik u niet onthouden:
- Steven Knoblauch vertelt over het Temple University concert waar Coltrane hem mee liet spelen
- Evan Parker over mondstuk Coltrane
- de trailer: