Jackie McLean vond ik altijd een wat hyperactieve toeteraar. Een blazer met meer aandacht voor ritme dan voor melodie. Tot ik vandaag Love and Hate hoorde van de lp Destination... Out! (Blue Note, 1963).
Dit kwam zo.
De Jazz Gazette van Mosaic Records viel op de mat. Daarin werd verwezen naar een artikel van Eric L. Wattree: A Brush With Immortality: Thelonious Monk, John Coltrane, Dexter Gordon, and Jackie McLean. Ik ergerde me nogal aan de vele KAPITALEN, toch ontroerde zijn verslag me. Zo gek is dat niet, aangezien Wattree meer lezers wist te roeren, getuige het commentaar onder zijn stuk.
Tijdens een optreden in nachtclub Shelly’s Manne-Hole, de club van drummer Shelly Manne, blijft ineens het oog van grote held Thelonious Monk aan hem hangen. Wattree is 16 jaar oud, gek van jazz en stiekem naar binnen geglipt. Het echtpaar Monk ontfermt zich over hem, en bezorgt hem een onvergetelijke avond. Het weekend dat hij in het gezelschap van Dexter Gordon verkeerde levert een vergelijkbare ervaring op.
Mooie anekdotes, maar mij raakte de passage over zijn vaders begrafenis. Ik ben nu eenmaal een sucker voor verhalen van zoons die afscheid nemen van hun vader (Knausgard). Hij zet zijn vader neer als een groot jazzliefhebber: “My father thought the only reason the Sun came up was to keep Bird’s reeds warm”. Voor de rouwdienst weet hij de dienstdoende geestelijke te overtuigen toch het nummer van McLean te laten horen, met een meesterlijke argument:
“I told the preacher if they don't have jazz in Heaven, the Pearly Gates would constitute the entrance to Hell for my father.”
Van discussies bij de hemel- of hellepoort kun je beslist een fijne verzameling aanleggen.
En Jackie McLean is een geweldige saxofonist!