Tijdens een gedenkwaardig autoritje na een snel te vergeten tennisdag luisterde ik naar het 2e pianoconcert van Brahms.
Mijn teamgenoot Ronald reed in ijltempo over de Almeerse dreven richting het Gooi. Het stormde buiten. Bladeren werden wervelend langs trottoirs en over graszoden meegevoerd. In de blauwgrijze bolide stond de cd van Sviatoslav Richter met het Orchestre de Paris onder leiding van Lorin Maazel hard op, het geluid van de motor volledig overstemmend.
Neuriend, zingend en af en toe luid ‘ja’ uitroepend begeleidde Ronald de muziek. Met zijn wijsvinger prikkend, dan weer met brede arm vegend, accentueerde hij de belangrijke passages. Waar precies de pianist aan het werk moest, gaf hij aan met een soort hamerbeweging met breed uitgespreide hand, steeds een denkbeeldige mep uitdelend aan het klavier.
Zo had ik nog nooit naar Brahms geluisterd.
Voor mij was zijn muziek altijd iets te veel, te gezwollen. Nu Ronald me dwong te luisteren naar wat hij hoorde, begon ik er iets van te begrijpen.
Het is een stuk dat zijn geheimen niet meteen prijs geeft. Zelfs niet aan Stephen Hough die de eerste twee pianoconcerten in 2013 achter elkaar uitvoerde. In een blog op de site van The Guardian vertelt de pianist dat zijn voorkeur altijd naar het eerste concert uitging:
Of the two Brahms piano concertos the second is the better piece, but the first is the greater. I think the second is better constructed, better orchestrated, themes are better developed, harmonies are better judged, textures are better balanced - but for me the earlier work has a greater burst of pure, utter, natural genius.
Tot hij de twee achter speelt en zich door die ervaring gedwongen ziet van mening te veranderen:
For all the grandeur and excitement of the first concerto’s youthful flare, the second's older vintage seemed wiser, more fascinatingly complex [...] Its musical arguments seemed more nuanced, more open to exploration, more a search for common ground where, as in life, the sun can shine brightest ... and warmest.
Franz Liszt zag het ook niet meteen. Na de eerste uitvoering noemde hij het troebel en nogal grijs van toon.
Mogelijk speelde kinnesinne hier een rol. Een mooi verhaal wordt verteld door Alan Walker in Franz Liszt: The Weimar Years. In 1853 was Brahms nog een onbekende in de muziekwereld. Tijdens een tournee werd hij uitgenodigd voor een matinee op het Altenburg, waar Liszt woonde en Goethe, Wagner, Berlioz in en uit liepen. Brahms had wat van zijn werk bij zich. Door het gezelschap werd hij aangemoedigd om een van zijn composities te spelen, maar door zenuwen overmand durfde Johannes deze uitdaging niet aan. Liszt graaide het papier naar zich toe en voerde het scherzo zelf uit en gaf daarbij commentaar. Dat vond Johannes nog wel leuk maar toen Liszt vervolgens zijn eigen B-mineur sonate speelde, viel hij in slaap.
In de jaren daarna hadden Brahms en zijn geliefde Clara Schumann niet veel goeds over Liszt te zeggen, wat diens mening 30 jaar na het slaapincident - mopperende man, jaar of 70 - zou kunnen verklaren.
Terzijde: het Engelse ‘I’m completely Brahms and Liszt’ schijnt te betekenen dat je dronken bent. Wat een taal!
Ook werd het concert afdeden als kamermuziek. Bryce Morrison haalt de woorden van Henry James aan om het concert te beschrijven:
Today we take a very different view of this Olympian masterpiece, whose perfection has ‘the equanimity of a result’.
Wat zoiets betekent als een kalme vanzelfsprekende volmaaktheid.
Voor stoffelijke wezens zit er niets anders op dan veel draaien en uitvoeringen vergelijken. De dag erop luisterde ik naar versies van Leon Fleisher (met Szell & het Cleveland Orchestra) en Nelson Freire (Chailly & het Leipzig Gewandhaus). Wat voorzichtiger zijn ze, vergeleken met het gespierde machtsvertoon van Richter dat ik een dag eerder hoorde. De Rus drijft het orkest genadeloos op en lijkt maar weinig geduld te hebben met strijkers en blazers. Zeer opwindend, het raakt je meteen, maar het is de vraag of Brahms het zo wilde. Bij Fleisher & Freire lijken orkest en pianist wat minder de strijd aan te gaan, en lijkt er meer sprake van het gesprek waar Hough het over heeft.
Wat ik hoorde:
- Op ongeveer 1 minuut 40 van het eerste deel lijkt iets te missen waardoor ik steeds het gevoel heb dat de lp overslaat, de cd blijft hangen of een byte mist (voor de overbodigheid, ik weet niet van welke generatie u bent).
- In het tweede deel zit op 4 en een halve minuut een soort Rogier van Otterloo / Soldaat van Oranje moment (het gedwongen luisteren naar Muziek Mozaïek werpt zijn vruchten af).
- Na het geweld van de eerste twee delen breekt in het derde deel een heerlijke rust aan. Het tempo vertraagt, de pianist lummelt wat arpeggio’s. De cello strijkt wat mee, het orkest strekt zich uit in die behaaglijke warmte.
De Amerikaan Nicholas Angelich die ik laatst in het Muziekgebouw prachtig de Etudes-tableaux van Rachmaninov en twee sonates van Beethoven hoorde spelen, schijnt met Paavo Järvi een geweldige opname te hebben gemaakt maar die hoorde ik nog niet. Hij speelt het hier met een andere dirigent (Alexander Liebreich):
Ik zal verder luisteren.