De passie voor folk die eind jaren ’50 ontvlamde in de Verenigde Staten zorgde ervoor dat Geoff Muldaur zijn studie verwaarloosde. Hij ging liever op zoek naar Lonnie Johnson, en zocht samen met onder andere Jim Kweskin uit hoe je als blank jochie country blues kon spelen. De compilatie die Harry Smith maakte was het vuurtje.
In White Bicycles vertelt Joe Boyd – producer van onder andere Nick Drake, Fairport Convention en Pink Floyd – uitgebreid hoe de zoektocht naar Johnson op gang kwam. Joe kreeg van zijn oma een album met liedjes van King Oliver en Sleepy Joe Estes. Met zijn broer Warwick en met Geoff Muldaur die net naar Princeton was verhuisd, ging hij op zoek naar meer van dit soort muziek. Ze ontdekten een radiostation waar ’s nachts blues en jazz werd gespeeld. Bij een van de uitzendingen horen ze dat Johnson nog leefde en als kok in een hotel in Philadelphia werkte. In een telefoonboek vinden ze een Johnson, Lonnie
. Ze bellen het nummer en krijgen hem aan de lijn:
‘Is this Lonnie Johnson? The Lonnie Johnson who recorded “Blue Ghost Blues” in 1938? Yes? Would you come to Princeton and play a concert next week? Yes, I think we can manage fifty dollars.’
In 2009 zag ik Geoff Muldaur en Jim Kweskin in Paradiso, op zondagmiddag 11 oktober, in een niet zo druk bovenzaaltje. Vol zelfvertrouwen had ik twee maanden eerder twee kaartjes gekocht. Acht weken zou me toch voldoende tijd geven om een vriend te enthousiasmeren om mee te gaan. Als ik daarin niet zou slagen waren de 9 euro’s te overzien. Het lukte niet.
Op de tickets stond dat het om staanplaatsen ging, maar voor het wat oudere publiek – ik zal de jongste zijn geweest – waren klapstoeltjes neergezet.
In de ontspannen stijl die ik kende van opnames die ik had beluisterd, kwamen de twee mannen het podium op. Gewoon wat mooie liedjes spelen. Vanaf de eerste noot was duidelijk dat Muldaur en Kweskin zelf de grootste fans van deze muziek waren gebleven, na elk liedje enigszins verbaasd vaststellend hoe mooi het weer was geworden. Alsof ze steeds weer een nieuwe laag ontdekten. Een foutje hier en daar is niet zo erg, zolang de essentie van het liedje maar is gevonden.
Aan Muldaurs stem moet je even wennen. Soms geknepen, op het randje van vals. Met de oude blueszangers en vooral de Smith-compilatie als referentie klinkt hij echter authentiek. In sommige liedjes lijkt het alsof hij rechtstreeks uit de Appalachen van een eeuw eerder is afgedaald. Op andere momenten, en zeker in het geklets tussen de liedjes, neemt hij met ironie afstand van een historische benadering en haalt hij het werk naar deze tijd.
The Anthology of American Folk Music verscheen in 1952 op het Folkways-label. Harry Smith putte uit opnames die in de jaren dertig en begin veertig waren verschenen op labels als Columbia, Paramount, Brunswick en Victor. Hij bedacht een indeling in drie categorieën: ballads, social music en songs. Zo bij elkaar gebracht werd het een wonderlijke en overtuigende verzameling. In zijn meeslepende Invisible Republic. Bob Dylan’s Basement Tapes (Henry Holt, 1997) betoogt Greil Marcus dat de compilatie Dylan in 1959 en 1960 een eerste blik gaf op de plek die hij wilde innemen en het domein dat hij wilde bereiken. Later in zijn carrière, na zijn flirt met religie, zou Dylan ernaar teruggrijpen op bijvoorbeeld World Gone Wrong (1993).
Voor Muldaur en Kweskin is Smiths compilatie een eindeloze bron om uit te putten, maar de waarde van hun werk zit vooral in het levend houden van dit materiaal en er een vervolg aan proberen te geven. Misschien wel het mooiste liedje dat Muldaur in zijn lange carrière heeft vastgelegd is er een waarbij hij de muziek bedacht bij een gedicht van Tennessee Williams. Het klinkt tegelijkertijd authentiek als tijdloos.
Geoff Muldaur - Heavenly Grass
Muldaur en Kweskin treden nog steeds op en brengen albums uit. Je moet er wel naar zoeken, want er zijn niet veel media die erover berichten. Ik pik er drie uit, oké vier, vijf.
Op het Kingswood label verscheen in 2016 Penny’s Farm. Muldaur en Kweskin blazen hier vijftien songs uit Smiths grote boek nieuw leven in. Spaarzaam begeleid door gasten die vaker opduiken in hun nabijheid - als Cindy Cashdollar, Suzy Thompson en Van Dyke Parks. Hoogtepunt voor mij is de vertolking van The Cuckoo, fraai gezongen door Jim Kweskin.
In 2003 verscheen Beautiful Isle of Somewhere, de registratie van een concert dat Muldaur mei 1999 in Bremen gaf. Het door het Duitse label Tradition & Moderne uitgegeven album geeft een goed idee van de ongedwongen sfeer die hij tijdens zijn optredens weet te creëren.
Geoff Muldaur - Got To Find Blind Lemon
In 2009 bracht Tradition & Moderne ook het album Texas Sheiks uit, een project waar Muldaur en zijn muzikanten – waaronder weer Cindy Cashdollar en Suzy Thompson – het Sheikh-fenomeen uit de jaren twintig eren. Het album is opgedragen aan gitarist Stephen Bruton, die vlak na deze opnames zou overlijden.
Muldaurs meest ambitieuze project, zoals het Zennez-label het onder de aandacht brengt, verscheen najaar 2021. Muldaur blijkt bevriend te zijn met een stel Nederlanders die na een optreden in Duitsland hun enthousiasme niet voor zich wisten te houden, in tegenstelling tot de overige aanwezigen. Dit groeide uit tot regelmatige bezoeken aan de hoofdstad en een samenwerking met een groep Amsterdamse klassieke en jazz-musici. Het fraai vormgegeven – door Piet Schreuders – dubbelalbum His Last Letter bevat liedjes van onder andere Blind Lemon Jefferson en Duke Ellington. De arrangementen zijn voor Muldaurs begrippen wat rijker, maar dit gaat geen moment ten koste van de oorspronkelijkheid van de muziek. In alle opzichten zorgvuldig en prachtig.
Voor wie houdt van deze kamerjazz benadering is Private Astronomy (2003) een aanrader. Op dit album interpreteert Muldaur met een select gezelschap – Loudon & Martha Wainwright, Joe Boyd – het werk van Bix Beiderbecke, de kornettist, pianist en liedjesschrijver die populair was in de jaren dertig maar daarna in de vergetelheid verdween.